Guilty pleasure

Drie klassieke Ozploitationfilms – The Man from Hong Hong, Turkey Shoot en Dead-end Drive In – komen van een en dezelfde man: de onvermoeibare Brian Trenchard-Smith. Schokkend Nieuws hing aan zijn lippen.

In Cinema Nova te Brussel ontmoeten we een joviale man die grossiert in humoristische volzinnen en blouses met kleurige drakendessins. Trenchard-Smith lijkt niks al te serieus te nemen, zolang hij maar actiefilms mag schieten. Het anderhalf uur durende interview behelst niet alleen zijn Australische werk, maar alle hoogte- en dieptepunten in zijn oeuvre. Een eerste greep die zijn arbeidsethos typeert:

Tides of War (2005): ‘Mijn gay-submarine film. Het Here Network, een Amerikaans televisienetwerk voor homo’s en lesbiennes, vroeg: ‘Wil je een film voor ons maken? Zou je daar moeite mee hebben?’ Natuurlijk niet! Kan mij het schelen. Ik ben een oude getrouwde man, met twee volwassen zonen, maar ik geloof in tolerantie. Julius Caesar, Alexander de Grote… er zijn genoeg homohelden. Ik heb er met veel plezier aan gewerkt. De film is er in twee versies. Tides of War is de gay-versie. De heteroversie heet Phantom Below, maar ik heb altijd gevonden dat dat een veel betere homotitel was.’
En over zijn duurste productie Megiddo: Omega Code 2 uit 2001: ‘Die film kostte 20 miljoen dollar en werd gefinancierd door een kerk van de Pinkstergemeente. Ze wilden een film over The Battle of Armageddon en, hoewel ik niet geloof in de Dag des Oordeels of aanhanger ben van hun splintergroepering binnen het christendom, is er nog nooit een gevecht geweest dat ik niet zou willen filmen. Maar in mijn versie wordt Armageddon natuurlijk wel uitgevochten met tanks uit de Golfoorlog en stel ik de vraag: Does God have the Bomb? We schoten de film in 37 dagen in Los Angeles, Rome, Jeruzalem en Nairobi. Omega Code 2 heeft maar een kleine distributie gehad omdat het een beetje vreemde film is, maar het is wel een film waarin Michael York voor antichrist speelt! Probeer ‘m maar eens te pakken te krijgen. Je zult er een subtiel humoristische ondertoon in vinden, die mijn investeerders van de Pinksterkerk destijds gelukkig niet hebben opgemerkt.’

Quentin Tarantino droeg Kill Bill aan hem op. Not Quite Hollywood heeft zijn reputatie ook geen kwaad gedaan. Brian Trenchard-Smith: ‘Ik was altijd al een guilty pleasure in Australië, maar deze documentaire maakt hopelijk duidelijk wat voor filmmaker ik ben. Een beetje links van het midden. Er zit consistentie in mijn films. Ironie. Ik behandel belangrijke thema’s in a wacky way.’

Klopt het dat u als stuntman bent begonnen?
‘Niet helemaal. Als jongeman in Engeland probeerde ik al bij de film te komen, maar je kwam toentertijd niet aan het werk zonder lidmaatschap van de filmbond, en je kwam niet in de filmbond zonder baan in de filmindustrie. Dus ik dacht: ik ga naar Australië, het land van mijn vader, waar geen filmindustrie is, maar wel televisie en nauwelijks restricties. Zo voer ik op de Achille Lauro naar Australië. Dat was in 1966. Sinds 1990 woon ik in de Verenigde Staten. Hoe dan ook: binnen drie weken monteerde ik nieuwsitems voor een Australisch televisiestation. Ik promoveerde, ging tv-promo’s monteren, tot een Amerikaans bedrijf mijn werk zag en zei: kom filmtrailers voor ons maken in Engeland. Dat heb ik twee jaar gedaan, in ‘68 en ‘69…’

Welke trailers?
The Valley of Gwangi herinner ik me nog, en Once Upon a Time in the West. Veel voor Hammer Films. Maar de Australiërs wilden me terug. Ik zei: oké, maar alleen als jullie me ook programma’s laten maken. Zo stapte ik over op productie en gaandeweg regie. Ik begreep al snel dat actie de universele muntsoort is in de filmindustrie. Een goede knokpartij verkoopt even goed in IJsland als in Hongkong. Zodoende maakte ik in 1973 een tv-special over stuntmannen, gevolgd door de tv-serie Dangerfreaks die tot ‘76 doorliep (en in dat jaar ook als compilatiefilm verscheen: ‘100 stunts in 90 minutes!’ – BdV). Dat was mijn eerste kennismaking met de technieken van de actiefilm. Dat ik toen ook geleerd heb om zelf stunts te doen, komt vooral omdat ik wilde weten hoe je ze het beste kunt filmen. Ik ben van trappen gevallen en zeven keer in de brand gezet. Het stelt eigenlijk niet veel voor.’

Toch kreeg u er in een scène in The Man from Hong Kong (1975) goed van langs van Jimmy Wang-Yu. In Not Quite Hollywood wordt duidelijk dat het niet gespeeld was.
Lacht: ‘Het was mijn eerste grote film en ik speelde zelf ook een kleine rol. Ik realiseerde me niet dat Jimmy geen acteur was, maar een ster. Hij meende het recht te hebben mee te kunnen regisseren. Voor hem was het gewoon een rechttoe rechtaan actiefilm. Hij begreep mijn gevoel voor humor niet en dat liet hij me in die scène voelen.’

U kreeg met hem wel precies waar de film om vroeg.
‘Eigenlijk wel, ja. Vaak reist in dit soort films een blanke held naar Azië, slaat al die excellente martial-arts specialisten neer, heeft seks met een paar Aziatische meisjes en keert huiswaarts als white supremacist. Ik dacht: we maken er een Chinese Dirty Harry van die in Australië de boel afbreekt. Ik wilde de spot drijven met het Australische racisme jegens Aziaten.’

Hoe kwam u aan Wang-Yu?
‘Ik zou in Hongkong een tv-documentaire maken over Bruce Lee en van de gelegenheid profiteren om hem een scenario te geven dat ik geschreven had, en dat toen nog Yellow Peril heette. Bij de tussenlanding in Jakarta zag ik het nieuws in de transitlounge: Bruce Lee is dood. Daar zit je dan. Zo veranderde de documentaire dus in een eerbetoon aan Lee en pitchte ik mijn filmidee bij zijn producent Raymond Chow van Golden Harvest. Raymond stelde Jimmy Wang-Yu voor, die toen de Steve McQueen van Azië werd genoemd. We koppelden hem aan George Lazenby die ook onder contract stond bij Golden Harvest. Het feit dat we een voormalige James Bond hadden compenseerde het feit dat niemand buiten Azië ooit van Jimmy had gehoord.’

De film bevat een paar spectaculaire gevechten, vooral die scène in de keuken.
‘Ik wilde dat ze echt elk denkbaar instrument – bijlen, messen, frituurpannen – zouden gebruiken. Het was moeilijk dat nog te overtreffen in de finale. Maar ach, als je het allemaal bij elkaar optelt: de hangglider, het binnendringen in het gebouw, het gevecht, George Lazenby die in de fik staat en toch doorvecht, de handgranaat in de mond, het gebouw dat wordt opgeblazen… dat zijn toch geen saaie laatste tien minuten.’

En dat voor een budget van…?
‘550.000 dollar. Een van mijn sterke punten is production value. Ik weet hoe je met mooie locaties het spektakel in je film kunt opkrikken. Die openingsequentie met Sammo Hung op Ayars Rock gaf de film meteen iets groots. Toen we de film later aan 20th Century Fox verkochten dachten ze dat we 2 miljoen dollar hadden gespendeerd.  De keerzijde is dat mensen vervolgens alleen nog maar high value for low budget van je willen. Mijn volgende film, Death Cheaters (1976) moest ik voor 150.000 dollar maken. Nee, dan Omega Code 2. 20 miljoen! Daar geniet ik nog steeds van.’

Ik zal maar niet vragen wat Stunt Rock (1978) heeft gekost.
‘Iedere filmmaker heeft soms een wild idee. Er is een systeem dat voorkomt dat zo’n idee ooit op het doek belandt, maar in dit geval faalde het systeem. Ik kreeg het idee voor Stunt Rock toen ik onder de douche stond. Ik dacht: beroemde stuntman meets famous rockgroep: the kids will love it! Misschien had ik me die dag beter niet kunnen wassen.’

Die beroemde stuntman was Grant Page, met wie u meerdere films heeft gemaakt.
‘Ik was zijn manager. Hij had een commandotraining gehad en was kapitein op een vissersboot toen ik hem ontmoette. Ik heb hem een vijfjarencontract gegeven waarin ik beloofde binnen vijf jaar zijn naam boven een filmtitel te krijgen. Dat lukt me binnen 18 maanden met Kung Fu Killers (1974), een vervolg op dat eerbetoon aan Bruce Lee. Ditmaal was het: de beroemde Australische stuntman Grant Page reist naar Hongkong en gaat op zoek naar de nieuwe Bruce Lee. Grant Page beroemd? Dat moest wel, want ik had ‘m toch bovenaan het affiche gezet?!’

Terug naar Stunt Rock
‘Oh, ja. Terwijl ik me dus afdroogde schreef ik zes pagina’s die ik meteen opstuurde. Gek genoeg kreeg ik een telefoontje terug. Binnen vier weken, het was januari, zat ik in Los Angeles om een film te schrijven, te produceren en te draaien, die voor 30 juni klaar moest zijn.’

En waarin Page de seventies rockband Sorcery ontmoet.
‘Er was me een band beloofd van het kaliber van Kiss of The Eagles. Ik ben zelfs naar New York gevlogen om met Foreigner te praten. Zij wilden wel, maar moesten eerst hun tour afmaken. Dat ging dus niet door, want de financiering hing af van voltooiing voor 30 juni. Ik kreeg op een donderdag te horen: ‘Zorg dat je maandag een band hebt, ander gaat de hele film niet door.’ Dus ik vond het soort band dat je voor maandag kunt opsnorren.’

De vrouwelijke ster was onze eigen Monique van de Ven.
‘Het was een coproductie met het Nederlandse Intertamar. Ze zeiden: je moet de lovely Monique van de Ven hebben. How could I say no? Ze was toen nog met Jan de Bont getrouwd. Ze had eerst auditie gedaan voor een of andere blockbuster, maar die rol niet gekregen. Hollywood had het toen niet zo op accenten. Een delicate Franse tongval, dat ging nog wel, maar dat Nederlandse accent. Kijk, als Monique nou in Ilsa, She Wolf of the SS had gespeeld, maar voor mooie romantische hoofdrollen…’

In 1982 maakte u uw beruchtste film, Turkey Shoot. In Not Quite Hollywood wordt verteld dat de producenten vaker bij de paardenraces stonden dan op de set.
‘Ze brachten daar inderdaad veel tijd door. David Hemmings (de acteur trad op als producent en second unit-regisseur – BdV) was een gokker. De line producer ook. Hemmings verscheen om negen uur ’s ochtends met een fles wijn aan de mond. We hadden een moeizame verstandhouding. De arme man is dood nu: finally his liver gave out.’

Wanneer besloot u er zo’n sadistisch bloedbad van te maken?
‘Al heel snel. Oorspronkelijk zou het een van mij hybride cocktails worden: 1984 meets The Camp on Blood Island and they play The Most Dangerous Game. Helaas werden de eerste vijftien pagina’s van het script – de achtervolging door een futuristische stad waarin de drie hoofdpersonen worden opgepakt – al voor de opnames verscheurd. Te duur, vond de producent. De film startte dus meteen in het gevangenenkamp. Toen hadden we nog maar 80 pagina’s over. De acteur die de gekke helikopterpiloot zou spelen vroeg teveel geld, en de helikopter zelf kon men eigenlijk ook niet betalen. Die helikopterscènes moesten dus ook weg. En zo liet de producent me achter met 75 pagina’s script en die gokverslaafden – maar ik moest nog steeds een film maken van 90 minuten! De stuntmannen waren alleen betaald om op de set te verschijnen. Soldaten die uit exploderende wachttorens worden geblazen? Dat kon ik wel vergeten. Gelukkig hadden we de explosieven al gekocht. En ik vond 35mm archiefbeelden van gevechtsvliegtuigen. Ik dacht: het is suf, maar het zal er fantastisch uitzien in de trailer. Ik moest improviseren. En bloed is goedkoop. So I took a page out of Lucio Fulci’s book.’

Turkey Shoot werd door de Britten als Video Nasty in de ban gedaan.
‘Dat de gevangeniscommandant Thatcher heette, had een speciale resonantie. Dit was in de periode Reagan-Thatcher. Als je de rijken toestaat een dictatuur te vestigen, dan is er niets wat ze nog tegenhoudt. Ze hebben geen morele kern. Het is niet onmogelijk dat zij dissidenten dan gaan beschouwen als minder dan menselijk en er jacht op gaan maken. Een gecensureerde versie van de film verscheen wel op video. De volledige versie bleef verboden, tot acht, negen jaar geleden. Turkey Shoot was a train wreck, maar het leerde me wel hoe je moet omgaan met een film die aan het ontsporen is. Sindsdien bellen completion bonds companies (filmverzekeringsbedrijven die de investeerders garanderen dat de film in ieder geval voltooid zal worden – BdV) me om hun films uit het slop te trekken.’

Oh ja? Welke films?
‘Contractueel mag ik meestal de titel niet noemen. Ik heb twee martial-artsfilms overgenomen: Day of the Panther en Strike of the Panther (alle twee uit 1988). De regisseur was al na vier dagen vertrokken. Ik zou ze nooit zo geschreven hebben of gecast, maar dat was waar ik mee moest werken en ik heb de klus geklaard. Ze hebben uiteindelijk winst opgeleverd. De investeerders blij. Ik heb ook een kinderfilm afgemaakt. Daarmee heb ik zelfs de tweede prijs gewonnen tijdens het International Children’s Film Festival in Montréal. Frog Dreaming (1986) heet die film. Maar je mag ook The Quest zeggen, of The Spirit Chaser, of Le Secret du Lac. In Engeland hebben ze de film zelfs The Go-kids genoemd, godbetert. Henry Thomas speelt de hoofdrol, dat jongetje uit E.T. The Extraterrestrial.

En direct na deze kinderfilm schoot u dus Dead-end Drive In?
‘Inderdaad. Allebei in 1986. We filmden in een verlaten drive-in nabij Sydney. Ik wist dat de drive-in bioscoop op z’n einde liep. Video kwam eraan. Ik wilde dus de ultieme drive-in film maken die je nog in een drive-in zou kunnen zien, over een drive-in. En er draaien natuurlijk een paar van mijn eigen films op het scherm. We hadden veel lol. De buren minder, helaas. Die brandende autobanden, dat was niet goed voor de witte was die buiten hing. En die vuurgevechten en auto-ongelukken ‘s nachts hielden de buren wakker. Een van hen stapte zelfs naar de rechter. Overdag zat ik in de rechtzaal en ’s avonds stond ik op de set.’

Dit is wel uw meest politieke satire.
‘Ik noem het a socio-political allegory of the retro-future. Dead-end Drive In werd verafschuwd in Australië, omdat het kritiek had op zijn eigen publiek – de jeugd – en op de autoriteiten. Europeanen vatten de satire waarschijnlijk beter Dead-end Drive In is een beetje Mad Max, dat gaf het een goede commerciële hook, maar het is eigenlijk een film over hoe jongeren worden bedrogen in onze samenleving. De drive-in staat voor gewelddadige films, music videos in het cafetaria, junkfood… ‘

De ironie is dat u zelf deel uitmaakt van die consumentencultuur.
‘Absoluut! Ik beken schuld. Ik maak geen Shakespeare, hoewel ik soms wel met Shakespeariaanse thema’s werk haha!’

U heeft een paar uitstapjes gemaakt naar het horrorgenre…
Night of the Demons 2 (1994), Leprechaun 3 (1995) en Leprechaun 4 (1997) zijn meer parodieën. De ruimtemarinier die een metalen plaat in zijn hoofd heeft in Leprechaun 4: In Space? Dat is de acteur die oorspronkelijk was gecast om de drill sergeant te spelen in Full Metal Jacket. Uiteindelijk gaf Kubrick die rol aan R. Lee Ermy en dat lanceerde zijn carrière. Deze acteur- Tim Colceri – was er nog steeds ziek van toen ik hem ontmoette. Ik huurde hem in om eindelijk de rol te spelen die hij in Full Metal Jacket had moeten hebben.’

Maar u maakt geloof ik toch het liefst actiefilms.
‘Ik hou van alle genres, alleen niet zo van martelhorror. Turkey Shoot is sadistisch en bloederig, maar neemt zichzelf absoluut niet serieus. Mijn voorkeur gaat vooral uit naar hybride films. De dinosaurusfilm die ik in 2007 heb gemaakt, Aztec Rex, was een hommage aan The Valley of Gwangi, maar dan in die serieuze, klassieke Hammer-stijl. Hammer maakte ieder jaar zo’n goedkoop zomerspektakel, naast hun horrorfilms. Films als Pirates of Blood River, The Devil-ship Pirates en The Scarlet Blade. Op die manier heb ik het gefilmd, maar dan met meer bloed dan Hammer ooit kon doen. Jurrasic Park eats Cortéz.’

Klinkt goed.
‘Het is een straightfaced splendidly silly film. En je krijgt ook nog eens veel meer bil te zien dan normaal op het Sci-fi Channel. De lendendoek van actrice Dichen Lachman flappert… enfin.’

En dat brengt ons dan bij uw laatste film: Porky’s: the College Years
‘Ik heb net de director’s cut afgeleverd. Het is gemaakt voor dvd en pay-per-view. Een tiener-sekskomedie, dat had ik nog niet gedaan. Gericht op de 15-jarige jongen in ieder van ons.’

Wat houdt u toch zo enthousiast?
‘Ik ben geobsedeerd door film. Al vanaf het moment dat ik voor het eerst een bewegend beeld zag flikkeren op een wit laken op een vliegveld in Libië. Ik was toen vier. Mijn vader was commandant van een luchtmachtbasis. Ik denk dat de eerste film die ik zag een 16mm print was van een western. Filmmakers hebben ontzettend veel geluk dat ze een film mogen maken. Zelfs al krijg je niet al het speelgoed dat je wilt, laat het niet je creativiteit beïnvloeden. Maak het beste met wat je hebt. Geniet.’

Pakkende titels zijn uw forte. In BMX Bandits (1983) verwijst u grappend naar een niet bestaande film met de titel Kiss the Blood off my Carburator. In Dead-end Drive In hangt een poster van Rambo 8. Welke van die twee films zou u alsnog willen maken?
Kiss the Blood off my Carburator, ik zou graag nog eens zo’n horrorkomedie maken. Rambo 8 heb ik eigenlijk al gedaan, alleen dan in een lesbische versie: In her Line of Fire (2006). Die heb ik voor dezelfde mensen gemaakt als mijn gay-submarine film Tides of War. De lange, knappe Mariel Hemingway speelt de hoofdrol in mijn lesbische Rambo. Dat levert dan wel geen film op met extensive muff diving or dildo manipulation, maar wel heel veel actie en twee lesbische kussen die je er makkelijk uit kunt knippen. En daar maak je dan weer een heteroversie van en die noem je… Airforce 2!’

Gepubliceerd in Schokkend Nieuws 82, Zomer 2009

Comments are closed here.